Aandachtspunten en nieuwigheden in biokuilmais
Aandachtspunten en nieuwigheden in biokuilmais
Voor gangbare melkveehouders is kuilmais doorgaans de basis voor het rantsoen. Dat is veel minder het geval op biologische bedrijven. De kuilmais verdwijnt er of krijgt een kleiner aandeel in het rantsoen. In dit artikel gaan we te rade bij adviseur Pieter Van Rumst van Obs’Herbe, een specialist in weidemanagement en rantsoenen. We hebben het met hem over het belang van mais voor een biologisch melkveebedrijf, de aanpak van de teelt en nieuwe evoluties op het vlak van mengteelten.
Sander Van Haver, innovatieconsulent Bio-omschakeling
Mais, een wijker of blijver bij omschakeling?
Biologische veehouders focussen op veel weidegang, een goed graslandbeheer en gras-klaver als het voornaamste ruwvoedergewas. Toch kan mais op zo’n bedrijf nog steeds een belangrijke leverancier van zetmeel zijn, al zien we in de praktijk dat het geteelde areaal zich meestal beperkt tot enkele hectares. Aangezien het toch wel een aandachtspunt is dat de teelt van kuilmais meer organische stof afvoert dan aanvoert, zal het gehalte aan organische stof in de bodem doorheen de jaren niet te sterk dalen bij deze keuze. Sommige bedrijven stappen volledig af van de maisteelt en compenseren het tekort aan zetmeel via de voederleverancier. Dat hoeft geen onverantwoorde keuze te zijn, want aankopen kan goedkoper uitvallen dan zelf telen. Bovendien wordt er in Wallonië en Noord-Frankrijk behoorlijk wat biologische korrelmais geteeld, waardoor biomais lokaal voorradig is.
Welk type mais gebruik ik?
De voornaamste vereiste voor een biomaistype is een snelle jeugdgroei, naast uiteraard een zeer goed kiemingspercentage. Aangezien we de mais wel 6 tot 8 cm diep zaaien, moet het gewas een krachtige kiemer zijn. De reden voor die diepe zaai is het beperken van schade door kraaien, al werkt dat helaas niet altijd. Het zaaitijdstip is ook van belang: liefst niet te vroeg in het voorjaar. De bodem moet voldoende opgewarmd zijn (minimaal 10 °C) om een vlotte kieming en jeugdgroei te garanderen. Afhankelijk van de weersomstandigheden, wacht je dus het best tot half mei. Sommigen zaaien zelfs pas eind mei of begin juni, zonder al te veel in te boeten qua opbrengst. Door de warme bodem zal de plant snel ontwikkelen en voorsprong hebben op het onkruid, wat mechanische onkruidbestrijding gemakkelijker maakt. In dat kader is het ook belangrijk dat de gekozen variëteit een behoorlijk steile neerwaartse wortelgroei heeft, want oppervlakkig groeiende wortels zullen te veel beschadigd raken bij het schoffelen.
Hoe belangrijk is vroegrijpheid?
Om de vroegrijpheid van maisrassen aan te duiden gebruiken we de FAO-index, die aangeeft hoeveel groeidagen en zonuren een ras nodig heeft om af te rijpen. Bepaalde bedrijven geven de voorkeur aan maistypes met een FAO van 120 of 150, terwijl we eigenlijk standaarden van 200 en meer gewend zijn. Maar ook een ras met een lage FAO kan nog 80% van het opbrengstpotentieel behalen en zou nauwelijks onderdoen in totale zetmeelmassa (het zetmeel in de kuil wordt dus geconcentreerder). Het heeft bovendien als voordeel dat je gerust wat later kunt zaaien, terwijl je toch op een vroeg tot normaal tijdstip kunt oogsten, zelfs als korrelmais vermaald voor CCM.
Het grote voordeel van deze ultravroege rassen is dat ze flexibiliteit bieden in de teeltrotatie. Je kunt rustig een eerste snede maken van gras-klaver, de zode nadien vernietigen / bemesten / (eco)ploegen, de tijd nemen voor een vals zaaibed en planten in een opgewarmde bodem. Je kunt ze begin september oogsten als kuilmais of eind september als korrelmais voor CCM. Het zetmeel in de CCM houdt mee de energiedichtheid van je rantsoen, gebaseerd op gras-klaver, op een goed niveau. Met zo’n ultravroege soort heb je na een vroege oogst als kuilmais de tijd om gras-klaver of luzerne te zaaien, of na een wat latere oogst als korrelmais om een wintergraan of mengteelt te zaaien. Op die manier hou de grond voortdurend bedekt houden, komt ten goede aan het bodemleven en de bodemstructuur, terwijl je ondertussen het maximum aan energie ophaalt, wat ten goede komt aan de koe en de melkproductie.
Hoe intensief is de onkruidbestrijding?
Vanwege de mechanische onkruidbestrijding, zal de biomaisteelt gemakkelijk vier keer zoveel tijd vragen als een gangbare teelt. Daarvoor kan je het volgende stramien aanhouden.
Om aanwezige onkruidzaden te laten kiemen, leg je eventueel twee weken voor het zaaien een ‘vals zaaibed’ aan. Na het zaaien van de mais, moet je één à twee keer wiedeggen voor de opkomst. Na de opkomst zijn is er nog een viertal bewerkingen nodig met de wiedeg of de schoffelmachine, afhankelijk van de toestand van je gewas, het onkruid en de bodem. Op tijd zijn is de boodschap!
De onkruidbestrijding is dus best wel intensief, maar zijn er echt prachtige resultaten te bereiken, zeker met de nieuwste modellen van wiedeggen en (cameragestuurde) schoffelmachines. Bekijk vooraf zeer zeker of de aankoop van zo’n machine verantwoord is. Doorgaans is het maisareaal op een biologisch melkveebedrijf te beperkt om dure machines erop af te schrijven. Je bent dan beter af wanneer je het door een loonwerker laat uitvoeren. Helaas is er nog niet in alle regio’s een loonwerker die zich hierin specialiseert. Je kunt ook bekijken of je enkele gewassen met een hoger saldo kunt telen die de afschrijving van de machines mee kunnen dragen. Denk hierbij aan voederbieten, aardappelen of grove groenten. Nog een optie is zelf loonwerk uitvoeren voor een collega-bioveehouder.
Leent mais zich voor een mengteelt?
De laatste jaren zien we experimenten van een mengteelt in mais, bijvoorbeeld met gras, soja, zonnebloemen of bonen. Zo werden er onlangs behoorlijke successen geboekt met de combinatie van mais en stokslabonen. In een combinatie met stokslabonen blijkt mais minder snel last te hebben van droogte dan in combinatie met een ander gewas. Het concept is dat de bonen omhoog groeien en de maisplant als 'stok' gebruiken. Je moet dus wel opteren voor een maistype met een stevige stam. De bonen en mais worden samen gezaaid, in een verhouding 1 op 3. Beide hebben een sterke jeugdgroei, waarbij de bonen – door hun aanwezigheid in de rij – met hun grote vlakke (kiem)bladen snel onkruid kunnen onderdrukken. Een ander voordeel is dat bonen een vlinderbloemig gewas zijn, dat stikstof fixeert in de bodem.
De bonen kunnen tegelijk met de mais geoogst worden en ze bevatten veel eiwit, waardoor het eiwitgehalte van de maiskuil met enkele percenten stijgt (van 8% naar 10% ruw eiwit). De kuil blijkt ook erg smakelijk te zijn. De totale massa in de kuil neemt niet toe.